Oudheid en vroege middeleeuwen

  • sofie 

In de muziektheorie behelst de oudheid de geschiedenis van de muziek tot aan het jaar 500 na Christus. De vroege middeleeuwen omvat de periode van 500 na Christus tot 1.000 na Christus.

Wat de West-Europese cultuur betreft ligt de oorsprong van de klassieke muziek in Griekenland. Vondsten van beschrijvingen over muziek uit Griekenland zijn zo nauwkeurig, dat men zich een zeer goed idee kan vormen van hoe de muziek van de oude Grieken geklonken moet hebben. De benaming van muziek zelf is afgeleid van muzen welke de dochters van Zeus waren. De muziek in Griekenland nam een belangrijke rol in de maatschappij in en was nauw verbonden aan vrijwel alle belangrijke aspecten van het leven zoals bij onder andere godsdienst, uitvaarten, huwelijken en feesten.

In de vroege middeleeuwen is de ontwikkeling van muziek veelal gekoppeld aan de ontwikkeling van de kerkmuziek. Hoewel het aannemelijk is dat muziek van andere delen van de wereld enige invloed hadden op de muziek in Europa is daar nooit sluitend bewijs voor gevonden. Eeuwen ouden liturgie en ook melodieën werden door de Romeins Katholieke kerk in de 6e eeuw gecodificeerd. Mogelijk gebeurde dit op last van paus Gregorius I welke zijn naam leent aan de Gregoriaanse muziekstijl. In deze tijd bestonden er in West-Europa nog wel zangwijzen zoals de Gallicaanse zang, het Beneventaans en zangwijzen in het Oud-Romeins. Het Gregoriaans maakte sinds de 9e eeuw gebruik van haar eigen schrijfsysteem voor het noteren van muziek, de zogenaamde Neumen. De notenbalk ontstond pas na het jaar 1000 na Christus.